vader

Substantiv, m

Worttrennung:

va·der Plural: va·ders

Aussprache:

IPA: [ˈvadər], Plural: [ˈvadərs]

Hörbeispiele:  vader ^(Info), Plural:  vaders ^(Info)

Bedeutungen:

[1] Mann, der ein oder mehrere Kinder hat

[1a] in der Pluralform vaderen; die Vorfahren

[2] der Urheber oder Erfinder von etwas

[3] informelle oder ironische Anredeform

[4] Ehrentitel in der römisch-katholischen Kirche

Weibliche Wortformen:

[1] moeder

Verkleinerungsformen:

[1] vadertje

Unterbegriffe:

[1] adoptievader, grootvader, stiefvader

[3] huisvader

Beispiele:

[1] De vader heeft zijn zoon van kleuterschool op gehaald.

Der Vater hat seinen Sohn vom Kindergarten abgeholt.

[1 ] Hij is als een vader voor mij.

Er ist wie ein Vater für mich.

[2]

Charakteristische Wortkombinationen:

[4] Heilige Vader — Heiliger Vater, onze Hemelse Vader God

Wortbildungen:

vaderland