verderzetten

Dutch

Etymology

From verder + zetten.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈvɛr.dərˌzɛ.tə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: ver‧der‧zet‧ten

Verb

verderzetten

  1. (intransitive, Belgium) to continue, to resume

Inflection

Inflection of verderzetten (weak, separable)
infinitive verderzetten
past singular zette verder
past participle verdergezet
infinitive verderzetten
gerund verderzetten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular zet verderzette verderverderzetverderzette
2nd person sing. (jij) zet verderzette verderverderzetverderzette
2nd person sing. (u) zet verderzette verderverderzetverderzette
2nd person sing. (gij) zet verderzette verderverderzetverderzette
3rd person singular zet verderzette verderverderzetverderzette
plural zetten verderzetten verderverderzettenverderzetten
subjunctive sing.1 zette verderzette verderverderzetteverderzette
subjunctive plur.1 zetten verderzetten verderverderzettenverderzetten
imperative sing. zet verder
imperative plur.1 zet verder
participles verderzettendverdergezet
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.