berispelijk

Dutch

Etymology

From berispen (to reprimand) +‎ -lijk.

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈrɪs.pə.lək/
  • Audio:(file)

Adjective

berispelijk (comparative berispelijker, superlative berispelijkst)

  1. objectionable, reprehensible, reprovable
    Synonyms: afkeurenswaardig, laakbaar
    Antonym: onberispelijk

Declension

Declension of berispelijk
uninflected berispelijk
inflected berispelijke
comparative berispelijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial berispelijk berispelijker het berispelijkst
het berispelijkste
indefinite m./f. sing. berispelijke berispelijkere berispelijkste
n. sing. berispelijk berispelijker berispelijkste
plural berispelijke berispelijkere berispelijkste
definite berispelijke berispelijkere berispelijkste
partitive berispelijks berispelijkers

Derived terms