geïrriteerd

Dutch

Pronunciation

  • Audio:(file)
  • IPA(key): /ɣəˌɪ.riˈteːrt/
  • Hyphenation: ge‧ir‧ri‧teerd

Adjective

geïrriteerd (comparative geïrriteerder, superlative geïrriteerdst)

  1. annoyed
    Wat heb ik nou weer misdaan dat je zo geïrriteerd bent?What did I do wrong now that you're so annoyed?

Declension

Declension of geïrriteerd
uninflected geïrriteerd
inflected geïrriteerde
comparative geïrriteerder
positive comparative superlative
predicative/adverbial geïrriteerd geïrriteerder het geïrriteerdst
het geïrriteerdste
indefinite m./f. sing. geïrriteerde geïrriteerdere geïrriteerdste
n. sing. geïrriteerd geïrriteerder geïrriteerdste
plural geïrriteerde geïrriteerdere geïrriteerdste
definite geïrriteerde geïrriteerdere geïrriteerdste
partitive geïrriteerds geïrriteerders

Participle

geïrriteerd

  1. past participle of irriteren

Declension

Declension of geïrriteerd
uninflected geïrriteerd
inflected geïrriteerde
positive
predicative/adverbial geïrriteerd
indefinite m./f. sing. geïrriteerde
n. sing. geïrriteerd
plural geïrriteerde
definite geïrriteerde
partitive geïrriteerds