groeperen

Dutch

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

groeperen

  1. to group

Conjugation

Conjugation of groeperen (weak)
infinitive groeperen
past singular groepeerde
past participle gegroepeerd
infinitive groeperen
gerund groeperen n
present tense past tense
1st person singular groepeer groepeerde
2nd person sing. (jij) groepeert, groepeer2 groepeerde
2nd person sing. (u) groepeert groepeerde
2nd person sing. (gij) groepeert groepeerde
3rd person singular groepeert groepeerde
plural groeperen groepeerden
subjunctive sing.1 groepere groepeerde
subjunctive plur.1 groeperen groepeerden
imperative sing. groepeer
imperative plur.1 groepeert
participles groeperend gegroepeerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.