instuderen

Dutch

Etymology

From in +‎ studeren.

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

instuderen

  1. (transitive) to rehearse (for a performance)

Conjugation

Conjugation of instuderen (weak, separable)
infinitive instuderen
past singular studeerde in
past participle ingestudeerd
infinitive instuderen
gerund instuderen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular studeer in studeerde in instudeer instudeerde
2nd person sing. (jij) studeert in, studeer in2 studeerde in instudeert instudeerde
2nd person sing. (u) studeert in studeerde in instudeert instudeerde
2nd person sing. (gij) studeert in studeerde in instudeert instudeerde
3rd person singular studeert in studeerde in instudeert instudeerde
plural studeren in studeerden in instuderen instudeerden
subjunctive sing.1 studere in studeerde in instudere instudeerde
subjunctive plur.1 studeren in studeerden in instuderen instudeerden
imperative sing. studeer in
imperative plur.1 studeert in
participles instuderend ingestudeerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams