kandideren

Dutch

Alternative forms

  • (superseded) candideren

Etymology

From German kandidieren. By surface analysis, kandidaat +‎ -eren.

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

kandideren

  1. (transitive) to nominate as candidate
    Ze kandideerde zich voor de positie van burgermeester. ― She nominated herself as candidate for the position of mayor.
    De partij wil hem niet kandideren. ― The party does not want to nominate him as candidate.
  2. (intransitive) to nominate oneself as candidate
    Ik wil niet kandideren. ― I do not want to nominate [myself] as candidate.

Conjugation

Conjugation of kandideren (weak)
infinitive kandideren
past singular kandideerde
past participle gekandideerd
infinitive kandideren
gerund kandideren n
present tense past tense
1st person singular kandideer kandideerde
2nd person sing. (jij) kandideert, kandideer2 kandideerde
2nd person sing. (u) kandideert kandideerde
2nd person sing. (gij) kandideert kandideerde
3rd person singular kandideert kandideerde
plural kandideren kandideerden
subjunctive sing.1 kandidere kandideerde
subjunctive plur.1 kandideren kandideerden
imperative sing. kandideer
imperative plur.1 kandideert
participles kandiderend gekandideerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

  • kandidering
This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.