navuil

Dutch

Etymology

From na +‎ vuil.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈnaːˌvœy̯l/
  • Hyphenation: na‧vuil

Noun

navuil n (uncountable)

  1. afterbirth of an animal; glean
    • 1790, Jan Christiaan Sepp., Verhandelingen uitgegeeven door de Maatschappy ter bevordering van den landbouw te Amsterdam.[1], Amsterdam:
      Deeze ziekte, ook door de ontleding blykende, eene ontſteeking te zyn in de baarmoeder, en veroorzaakt wordende door eene niet volkomene ontlasting van het navuil of de nageboorte, [...]
      This disease, also shown by analysis to be an inflammation in the uterus, and caused by an incomplete discharge of the glean or afterbirth, [...]
    • 1907, Hoefnagel, Klaas, Ziekten en gebreken van het rundvee[2], Van Goor:
      Nu komt het voor, dat na de geboorte van tweelingen, waarbij dus de baarmoeder sterk is uitgezet geweest, of bij zeer vette koeien geen voldoende samentrekking van de baarmoeder plaats vindt. Het navuil blijft dan daarin opgehoopt en door scheikundige omzettingen kunnen zich dan hieruit stollen vormen, die de koe ziek maken.
      Sometimes it happens that after the birth of twins, when the uterus has been greatly expanded, or in the case of very fat cows, sufficient contraction of the uterus does not take place. The glean then accumulates there and chemical reactions can cause solids to form, which make the cow sick.
    • 1926, Laay, J., Handleiding voor de genezing van de meest voorkomende veeziekten[3], Laboratorium "De Denneboom":
      Heeft men dus een koe, die met het navuil is blijven staan en raadpleegt men daarover ons boekje, dan ziet men dat dit geval beschreven is onder No. 9, zoodat men niet anders behoeft te doen dan bij onzen wederverkooper te vragen, een pak No. 9.
      So, if one has a cow that has been left with the glean, and one consults our booklet for it, one will see that this case is described under No. 9, so all one needs to do is ask our reseller for a pack of No. 9.

Derived terms