ontsnipperen

Dutch

Etymology

From snipper +‎ ont- -en; a fairly recent coinage modeled on its antonym versnipperen.

Verb

ontsnipperen

  1. (transitive) to defragment (ecologically), used of habitats or landscapes
    Antonym: versnipperen

Conjugation

Conjugation of ontsnipperen (weak, prefixed)
infinitive ontsnipperen
past singular ontsnipperde
past participle ontsnipperd
infinitive ontsnipperen
gerund ontsnipperen n
present tense past tense
1st person singular ontsnipper ontsnipperde
2nd person sing. (jij) ontsnippert, ontsnipper2 ontsnipperde
2nd person sing. (u) ontsnippert ontsnipperde
2nd person sing. (gij) ontsnippert ontsnipperde
3rd person singular ontsnippert ontsnipperde
plural ontsnipperen ontsnipperden
subjunctive sing.1 ontsnippere ontsnipperde
subjunctive plur.1 ontsnipperen ontsnipperden
imperative sing. ontsnipper
imperative plur.1 ontsnippert
participles ontsnipperend ontsnipperd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms