openlaten

Dutch

Etymology

From open +‎ laten.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈoː.pə(n)ˌlaː.tə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: open‧la‧ten

Verb

openlaten

  1. to leave open

Conjugation

Conjugation of openlaten (strong class 7, separable)
infinitive openlaten
past singular liet open
past participle opengelaten
infinitive openlaten
gerund openlaten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular laat open liet open openlaat openliet
2nd person sing. (jij) laat open liet open openlaat openliet
2nd person sing. (u) laat open liet open openlaat openliet
2nd person sing. (gij) laat open liet open openlaat openliet
3rd person singular laat open liet open openlaat openliet
plural laten open lieten open openlaten openlieten
subjunctive sing.1 late open liete open openlate openliete
subjunctive plur.1 laten open lieten open openlaten openlieten
imperative sing. laat open
imperative plur.1 laat open
participles openlatend opengelaten
1) Archaic.

Anagrams

  • laten open