opleveren

Dutch

Etymology

From op +‎ leveren.

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

opleveren

  1. to produce
  2. to result

Conjugation

Conjugation of opleveren (weak, separable)
infinitive opleveren
past singular leverde op
past participle opgeleverd
infinitive opleveren
gerund opleveren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular lever op leverde op oplever opleverde
2nd person sing. (jij) levert op, lever op2 leverde op oplevert opleverde
2nd person sing. (u) levert op leverde op oplevert opleverde
2nd person sing. (gij) levert op leverde op oplevert opleverde
3rd person singular levert op leverde op oplevert opleverde
plural leveren op leverden op opleveren opleverden
subjunctive sing.1 levere op leverde op oplevere opleverde
subjunctive plur.1 leveren op leverden op opleveren opleverden
imperative sing. lever op
imperative plur.1 levert op
participles opleverend opgeleverd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.