overschakelen

Dutch

Etymology

over + schakelen

Pronunciation

  • IPA(key): [ˈoː.vərˌsxaː.kə.lə(n)]
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: over‧scha‧ke‧len

Verb

overschakelen

  1. to switch over

Conjugation

Conjugation of overschakelen (weak, separable)
infinitive overschakelen
past singular schakelde over
past participle overgeschakeld
infinitive overschakelen
gerund overschakelen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular schakel over schakelde over overschakel overschakelde
2nd person sing. (jij) schakelt over, schakel over2 schakelde over overschakelt overschakelde
2nd person sing. (u) schakelt over schakelde over overschakelt overschakelde
2nd person sing. (gij) schakelt over schakelde over overschakelt overschakelde
3rd person singular schakelt over schakelde over overschakelt overschakelde
plural schakelen over schakelden over overschakelen overschakelden
subjunctive sing.1 schakele over schakelde over overschakele overschakelde
subjunctive plur.1 schakelen over schakelden over overschakelen overschakelden
imperative sing. schakel over
imperative plur.1 schakelt over
participles overschakelend overgeschakeld
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.