steentijd

Dutch

Etymology

Shortening of older steentijdperk or steentijdvak. Perhaps shortened after German Steinzeit. Equivalent to steen +‎ tijd.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈsteːn.tɛi̯t/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: steen‧tijd

Proper noun

steentijd m

  1. Stone Age [from 1860s]
    Synonyms: steentijdperk, steentijdvak, stenen tijdperk
    Coordinate terms: bronstijd, ijzertijd

Derived terms

  • jonge steentijd
  • middensteentijd
  • nieuwe steentijd
  • oude steentijd

Further reading