welsprekend

Dutch

Etymology

From wel +‎ sprekend.

Pronunciation

  • Audio:(file)
  • Hyphenation: wel‧spre‧kend

Adjective

welsprekend (comparative welsprekender, superlative welsprekendst)

  1. eloquent

Declension

Declension of welsprekend
uninflected welsprekend
inflected welsprekende
comparative welsprekender
positive comparative superlative
predicative/adverbial welsprekend welsprekender het welsprekendst
het welsprekendste
indefinite m./f. sing. welsprekende welsprekendere welsprekendste
n. sing. welsprekend welsprekender welsprekendste
plural welsprekende welsprekendere welsprekendste
definite welsprekende welsprekendere welsprekendste
partitive welsprekends welsprekenders —

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.