afslaan
Afrikaans
Étymologie
- Du néerlandais
Néerlandais
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Verbe
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | sla af | sloeg af |
jij | slaat af | |
hij, zij, het | slaat af | |
wij | slaan af | sloegen af |
jullie | slaan af | |
zij | slaan af | |
u | slaat af | sloeg af |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | slaan afd | afgeslagen |
afslaan \Prononciation ?\ transitif
Synonymes
- aftrekken
- afwijken
- afwijzen
- blijven staan
- dalen
- halt houden
- korten
- korting geven
- nee zeggen tegen
- pareren
- stilhouden
- stilstaan
- stoppen
- teruglopen
- terugslaan
- terugstoten
- verwerpen
- wegslaan
- weigeren
- wraken
Taux de reconnaissance
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « afslaan [ˈɑf.slan] »
Références
- Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons – Attribution – Partage à l’identique. Des conditions supplémentaires peuvent s’appliquer aux fichiers multimédias.