aankoers

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aankoers    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈaŋkurs/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·koers

Werkwoord

vervoeging van
aankoersen

aankoers

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankoersen
    • ... dat ik aankoers. 

Gangbaarheid

  • Het woord aankoers staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.