aanpaal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanpaal    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • aan·paal

Werkwoord

vervoeging van
aanpalen

aanpaal

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanpalen
    • ... dat ik aanpaal. 

Gangbaarheid

  • Het woord 'aanpaal' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.