abrumpere

Latijn

Uitspraak
  • IPA: /abˈrʊmpɛˌrɛ/
Woordafbreking
  • ab·rum·pe·re
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van rŭmpĕre met het voorvoegsel ab-.
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
ăbrŭmpĕre ărŭmpo ăbrūpi ăbrŭptum
derde vervoeging volledig

Werkwoord

ǎbrŭmpĕre

  1. breken, afbreken, openbreken, verbreken, vaneenscheuren, wegrukken
  2. onderbreken, losscheuren, scheiden
  3. overtreden, schenden; afbreken, een einde maken (aan)
Afgeleide begrippen
  • abruptus
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.