acariciar

Catalaans

stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
acaricio acariciava acariciat
1e vervoeging volledig

Werkwoord

acariciar

  1. aaien, strelen, liefkozen


Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
acariciar
acariciaba
acariciado
volledig

Werkwoord

acariciar

Woordafbreking
  • a·ca·ri·ciar
  • overgankelijk
  1. aaien, strelen, liefkozen
  2. aanhalen
  3. koesteren (van hoop, plannen, ideeën)
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.