afhoorde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: afhoorde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- af·hoor·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afhoren |
afhoorde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afhoren
- ... dat ik afhoorde.
- ... dat jij afhoorde.
- ... dat hij, zij, het afhoorde.
- ... dat ik afhoorde.
Gangbaarheid
- Het woord 'afhoorde' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.