afpraat

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afpraat    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • af·praat

Werkwoord

vervoeging van
afpraten

afpraat

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpraten
    • ... dat ik afpraat. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpraten
    • ... dat jij afpraat. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpraten
    • ... dat hij afpraat. 

Gangbaarheid

  • Het woord afpraat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.