afprint

Uitspraak

• Geluid:  afprint    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• af·print

Werkwoord

afprint

1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afprinten
   

   • ... dat ik afprint. 

2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afprinten
   

   • ... dat jij afprint. 

3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afprinten
   

   • ... dat hij afprint. 

Gangbaarheid

• Het woord afprint staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.