afwandelt

Uitspraak

• Geluid:  afwandelt    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• af·wan·delt

Werkwoord

afwandelt

1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwandelen
   

   • ... dat jij afwandelt. 

2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwandelen
   

   • ... dat hij afwandelt. 

Gangbaarheid

• Het woord afwandelt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.