aliviar

Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aliviar
aliviaba
aliviado
volledig

Werkwoord

aliviar

Woordafbreking
  • a·li·viar
  • overgankelijk
  1. verlichten, lichter maken, ontlasten
  2. verzachten, verlichting geven (bij pijn)
    «la asperina alivia el dolor»
    aspirine verlicht de pijn
  3. versnellen, verhaasten
Synoniemen
  • [2] mitigar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.