anticipeer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  anticipeer    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • an·ti·ci·peer

Werkwoord

vervoeging van
anticiperen

anticipeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van anticiperen
    • Ik anticipeer. 
  2. gebiedende wijs van anticiperen
    • Anticipeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van anticiperen
    • Anticipeer je? 

Gangbaarheid

  • Het woord anticipeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.