aplanar

Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aplanar
aplanaba
aplanado
volledig

Werkwoord

aplanar

  • overgankelijk
  1. effenen, pletten, gladmaken, vlakmaken
  2. deprimeren, verpletteren
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.