beken

Nederlands

Uitspraak

(heteroniem)

  • [A] Geluid:  bekén    (hulp, bestand)
    • IPA: /bəˈkɛn/ (2 lettergrepen)
  • [B] Geluid:  béken    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈbekə(n/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • be·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] ww  bekennen ww  zonder de uitgang -en
  • [B] zn  beek zn  met de uitgang -en

Werkwoord

vervoeging van
bekennen

[A] bekén

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekennen
    • Ik beken. 
  2. gebiedende wijs van bekennen
    • Beken! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekennen
    • Beken je? 

Zelfstandig naamwoord

[B]debekenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord beek

Gangbaarheid

  • Het woord beken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
beken
beken
volledig

Werkwoord

beken

  1. bekennen
    «Beken maar jy is die skuldige!»
    Beken maar dat jij de schuldige bent!


Indonesisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Het is een van de Indonesische woorden van Nederlandse oorsprong.

Bijvoeglijk naamwoord

beken

  1. bekend
  2. beroemd
Verwante begrippen
  • terkenal
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.