doorklonk

Uitspraak

• Geluid:  doorklonk    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• door·klonk

Werkwoord

doorklonk

1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van doorklinken
   

   • ... dat ik doorklonk. 
     
   • ... dat jij doorklonk. 
     
   • ... dat hij, zij, het doorklonk. 
   • De neerbuigende ondertoon die in haar woorden doorklonk, ergerde Hans enorm.  

Gangbaarheid

• Het woord doorklonk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.