gegen

Duits

Uitspraak
  • IPA: /ˈɡeːɡŋ̍/
Woordafbreking
  • ge·gen

Voorzetsel

gegen

  1. tegen
    «Ich brauche etwas gegen meine Erkältung.»
    Ik heb iets nodig tegen mijn verkoudheid.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.