glaða

Oudnoords

Woordafbreking
  • gla·ða
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
glaða
glaðar
glaðaði
glaðat
Klasse 1 zwak volledig

Werkwoord

glaða

  1. verblijden, verheugen
Synoniemen
  • gamna, gleðja, hlǿgja, kǽta, reifa, teita, þýða
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.