hecheln

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  hecheln    (hulp, bestand)
  • Geluid:  hecheln    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈhɛçl̩n /
Woordafbreking
  • he·cheln
Woordherkomst en -opbouw
  • [1]: Afkomstig van het verouderde Duitse werkwoord hechen (= hijgen)
  • [2-3]: Afkomstig van de Middelhoogduitse werkwoorden "hacheln" en "hecheln"
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hecheln
hechelte
gehechelt
zwak volledig hulpwerkwoord
= haben

Werkwoord

hecheln

  1. overgankelijk blazen, hijgen, puffen
  2. overgankelijk hekelen
  3. overgankelijk hekeldichten
Afgeleide begrippen
  • [3]: durchhecheln
Verwante begrippen
  • [1]: keuchen
  • [1]: pusten
  • [1]: schnaufen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.