hoorde af

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hoorde af    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • hoor·de af

Werkwoord

vervoeging van
afhoren

hoorde af

  1. enkelvoud verleden tijd van afhoren
    • Ik hoorde af. 
    • Jij hoorde af. 
    • Hij, zij, het hoorde af. 
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.