impliceer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  impliceer    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • im·pli·ceer

Werkwoord

vervoeging van
impliceren

impliceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van impliceren
    • Ik impliceer. 
  2. gebiedende wijs van impliceren
    • Impliceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van impliceren
    • Impliceer je? 

Gangbaarheid

  • Het woord impliceer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.