knoken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  knoken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈknokə(n)/
Woordafbreking
  • kno·ken

Zelfstandig naamwoord

deknokenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord knook
  2. (verouderd) handen
    • Val niet in zijn knoken; hij zal je bedriegen! 
  3. (verouderd) het lichaam
    • Hij voelde de spanning in zijn knoken. 

Gangbaarheid

  • Het woord knoken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.