nuanceer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nuanceer    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • nu·an·ceer

Werkwoord

vervoeging van
nuanceren

nuanceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nuanceren
    • Ik nuanceer. 
  2. gebiedende wijs van nuanceren
    • Nuanceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nuanceren
    • Nuanceer je? 

Gangbaarheid

  • Het woord nuanceer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.