pati

Latijn

Woordafbreking
  • pa·ti
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. pass.
1e pers. enk.
ind. perf. pass.
pati patior passus
derde vervoeging volledig deponens

Werkwoord

pati

  1. inergatief lijden [1]
  2. overgankelijk lijden [2], ondergaan, verdragen, verduren
  3. overgankelijk toestaan, toestemming geven voor
  4. inergatief zich in een bepaalde toestand bevinden
  5. inergatief leven, bestaan
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.