riechen

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  riechen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈʁiːçn̩/, /ˈriːçən/
Woordafbreking
  • rie·chen
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudhoogduitse riohhan.
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
riechen
/ˈriːçən/
roch
-
gerochen
-
volledig

Werkwoord

riechen

  1. ruiken
    «Mit meinem Schnupfen rieche ich überhaupt nichts.»
    Met mijn verkoudheid ruik ik niets.
  2. stinken
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.