schießen

Duits

Uitspraak
  • IPA: /'ʃi:sņ/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudhoogduitse sciozzan.
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schießen
/'ʃi:sņ/
schoss
/'ʃɔs/
geschossen
/gə'ʃɔsn̩/
volledig

Werkwoord

schießen

  1. schieten
  2. scoren
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.