uitgroeiden

Uitspraak

• Geluid:  uitgroeiden    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• uit·groei·den

Werkwoord

uitgroeiden

1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitgroeien
   

   • ...dat wij uitgroeiden. 
     
   • ...dat jullie uitgroeiden. 
     
   • ...dat zij uitgroeiden. 

Gangbaarheid

• Het woord uitgroeiden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.