uithoorde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: uithoorde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- uit·hoor·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uithoren |
uithoorde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uithoren
- ... dat ik uithoorde.
- ... dat jij uithoorde.
- ... dat hij, zij, het uithoorde.
- ... dat ik uithoorde.
Gangbaarheid
- Het woord uithoorde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.