uitplant

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitplant    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • uit·plant

Werkwoord

vervoeging van
uitplanten

uitplant

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitplanten
    • ... dat ik uitplant. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitplanten
    • ... dat jij uitplant. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitplanten
    • ... dat hij uitplant. 

Gangbaarheid

  • Het woord uitplant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.