uitplantte

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitplantte    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • uit·plant·te

Werkwoord

vervoeging van
uitplanten

uitplantte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitplanten
    • ... dat ik uitplantte. 
    • ... dat jij uitplantte. 
    • ... dat hij, zij, het uitplantte. 

Gangbaarheid

  • Het woord uitplantte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.