uitvaardigt

Uitspraak

• Geluid:  uitvaardigt    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• uit·vaar·digt

Werkwoord

uitvaardigt

1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvaardigen
   

   • ... dat jij uitvaardigt. 

2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvaardigen
   

   • ... dat hij uitvaardigt. 

Gangbaarheid

• Het woord uitvaardigt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.