vas

Afrikaans

stellend vergrotend overtreffend
vas
vaste
vastervasste

Bijvoeglijk naamwoord

vas

  1. vast
    «'n Vaste werk hê.»
    Een vaste baan hebben.
stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
vas
gevas
volledig

Werkwoord

vas

  1. vasten


Frans

Werkwoord

vas

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aller


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
ir

vas

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ir
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.