voorafga

Uitspraak

• Geluid:  voorafga    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• voor·af·ga

Werkwoord

voorafga

1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorafgaan
   

   • ... dat ik voorafga. 

2. (in een bijzin) aanvoegende wijs van voorafgaan
   

   • ... dat men voorafga. 

Gangbaarheid

• Het woord voorafga staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.