vooropzet

Uitspraak

• Geluid:  vooropzet    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• voor·op·zet

Werkwoord

vooropzet

1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vooropzetten
   

   • ... dat ik vooropzet. 

2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vooropzetten
   

   • ... dat jij vooropzet. 

3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vooropzetten
   

   • ... dat hij vooropzet. 

Gangbaarheid

• Het woord vooropzet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.