beroepscode

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  beroepscode    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • be·roeps·co·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beroepscode beroepscodes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deberoepscodem

  1. geheel van geschreven en ongeschreven regels waaraan de beoefenaar zich moet houden bij de uitoefening van zijn beroep
     En waarom zou ik niet eerlijk zijn? Ik kan zeggen wat ik wil, er is geen enkele tuchtraad of beroepscode die me hier zal terugfluiten.[1]
     'Maar in tegenstelling tot een coach, heb ik een beroepscode. En ik ben bang dat ik over de schreef ben gegaan.'[1]
Verwante begrippen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord beroepscode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. 1 2
    Marion Pauw e.a.
    “4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340