clausuleren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  clausuleren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • clau·su·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van clausule met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
clausuleren
clausuleerde
geclausuleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

clausuleren [1]

  1. overgankelijk voorzien van een clausule (door beperkingen bepalen)
Afgeleide begrippen
  • clausulering
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord clausuleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen