flex
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: flex (hulp, bestand)
- IPA: / flɛks / (1 lettergreep)
Woordafbreking
- flex
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | flex | flexen |
| verkleinwoord | flexje | flexjes |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord
de flex m
- (gereedschap) toestel om harde materialen te gladder te maken of door te zagen met een snel ronddraaiende schijf die haaks op een motor is gemonteerd
| stellend | |
|---|---|
| onverbogen | flex |
| verbogen | flexe |
Bijvoeglijk naamwoord
flex
- heel mooi, heel goed
- afkorting van flexibel
Afgeleide begrippen
- [2] flexcontract, flexkracht, flexwerk
Werkwoord
| vervoeging van |
|---|
| flexen |
flex
Gangbaarheid
- Het woord flex staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flex" herkend door:
| 89 % | van de Nederlanders; |
| 68 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
- Geluid: flex (US) (hulp, bestand)
| vervoeging | |
|---|---|
| onbepaalde wijs | to flex |
| he/she/it | flexes |
| verleden tijd | flexed |
| voltooid deelwoord |
flexed |
| onvoltooid deelwoord |
flexing |
| gebiedende wijs | flex |
Werkwoord
flex
- buigen
- aanspannen
- pronken