lering

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lering    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • le·ring
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van leren met het achtervoegsel -ing [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord lering leringen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deleringv

  1. les, onderwijzing
    • Het schoolreisje is er voor de lering en het vermaak. 
  2. berisping
    • 'Laat dit een goede lering voor je zijn', zei de vader tegen zijn zoon die een ruit had ingetrapt met voetballen. 
Typische woordcombinaties

[1]

  • Ergens lering uit trekken
Ergens iets van leren
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord lering staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
68 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen